Het is onnodig te zeggen dat uw paard een goede verzorging nodig heeft. Maar bij de dagelijkse verzorging van een paard komt veel kijken. Daarom zetten we de meest belangrijke zaken voor u op een rij.
De paardenstal moet regelmatig worden schoongemaakt. Liefst dagelijks mest weghalen en de plasplekken schoonmaken. De vloer mag geen kale plekken vertonen, vul daarom regelmatig strooisel aan. Verschoon eenmaal per week de gehele box.
Het is goed een paard geregeld te borstelen. Op die manier kan het vuil worden verwijderd en bovendien stimuleert u met het poetsen de bloedsomloop. Paarden die jaarrond buiten lopen mogen in de herfst en winter niet teveel geborsteld worden. Dan verliezen ze teveel haar en wordt de waterafstotende laag teveel aangetast. Als een paard bezweet is van het werk, is het goed dit zweet meteen af te sponzen en met een zweetmes de vacht zo droog mogelijk af te schrapen. Dat voorkomt het vastkoeken van oud zweet in de haren en houdt de poriën in de huid open. Wanneer de volgende dag met roskam en borstel nog een poetsbeurt volgt, worden ook de laatste restjes nog verwijderd.
Paarden hebben in de zomer een dunne, glad aanliggende vacht die ze helpt de warmte kwijt te kunnen. In de winter hebben ze een veel dikkere, isolerende wintervacht. In de lente en de herfst vindt de rui plaats. Met name in de lente, als de lange winterharen uitvallen, verharen paarden sterk. Dat heeft weinig met hogere temperaturen te maken, maar vooral met het lengen der dagen. Door het toenemende daglicht worden in de hypofyse hormonen aangemaakt die het verharingsproces in gang zetten. Het ras speelt ook een rol bij het ruien. Rassen die van oorsprong in koude gebieden leven, krijgen een veel warmere en langere vacht dan rassen met een warmer oorsprongsgebied. Ze zullen daardoor ook sterker verharen. Iets dergelijks geldt voor de wijze van huisvesting van onze moderne paarden. Dieren die jaarrond buiten leven, zullen een veel dikkere wintervacht ontwikkelen dan stalpaarden en dus ook veel meer moeten verharen. Dat betekent niet dat stalpaarden niet verharen. Zelfs paarden in tropische gebieden wisselen elk half jaar van vacht.
De meeste paarden verliezen in twee à drie weken al hun winterhaar. Bij sobere rassen met veel verschil tussen zomer- en wintervacht duurt het een paar weken langer. Het ruiende paard kan door middel van borstelen met een rosborstel of trekken met een zweetmes wat geholpen worden met zijn verharing. Vooral oudere paarden kunnen lang in de rui zijn.
De manen en de staart van een paard kunnen met een harde borstel worden ontklit en schoongemaakt. De staart altijd bovenaan bij de haren vasthouden en van daaruit borstelen zodat er niet te veel haren worden uitgetrokken. Zorg dat de staart onderaan regelmatig wordt bijgeknipt zodat het paard niet op de punt gaat staan. Voor rijpaarden geldt een lengte die in rust 15 cm onder de hak hangt, maar u kunt hem ook langer laten. Ook de manen kunt u op een bepaalde lengte houden door ze te trekken met een speciaal kammetje, of door ze af te knippen. Voor sportpaarden geldt een lengte van maximaal 10 cm, die voor de wedstrijden in opgeknoedelde vlechtjes wordt getoiletteerd.
Net als andere dieren lopen paarden gemakkelijk een worminfectie op, zeker wanneer ze elke dag in de wei lopen. Een wei kan besmet raken met wormeitjes. Die worden met het gras opgegeten, ontwikkelen zich in de darmen, beschadigen de darmen en tasten zo de weerstand en gezondheid van het dier aan. Een paard met erg veel wormen zal sterk vermageren en lusteloos worden en kan daar zelfs aan overlijden. Een paard kan van een worminfectie ook koliek krijgen. Oplettendheid is dus belangrijk. Indien mogelijk is het verstandig om regelmatig van weide te wisselen. Er bestaan diverse ontwormingsmiddelen. De juiste dosering is noodzakelijk, mede om resistentie te voorkomen. Vanwege dreigende resistentie tegen ontwormingsmiddelen kunt u met enige regelmaat de middelen afwisselen. Op grond van mestonderzoek is gericht ontwormen mogelijk.
Zand, modder en vooral van steentjes die in de groeven blijven zitten, kunnen pijnlijke plekken in de hoeven veroorzaken. Krab de hoeven van uw paard dan ook bij voorkeur dagelijks uit. Met de hoevenkrabber wordt de onderkant van de hoef vrijgemaakt van alle vuil. Invetten van de hoeven is niet nodig. Het staat misschien wel chic, maar het vet trekt juist meer vuil aan, waardoor de hoef niet meer kan ademen. Hoeven die te vaak in urine en mest staan en niet regelmatig worden schoongemaakt gaan rotten. Dan spreken we van rotstraal. Wanneer dit in een vergevorderd stadium is, dan kan de dierenarts of de hoefsmid alle rotte delen wegsnijden en desinfecteren.
De hoeven van wilde paarden slijten af op de rotsachtige of anderszins harde bodem waarover ze de hele dag lopen. De hoeven van onze huispaarden slijten echter onvoldoende af, zeker als ze voornamelijk op stal of in de wei staan. Daarom moeten paardenhoeven regelmatig bekapt worden. Het bekappen van de hoeven kunt u gedeeltelijk zelf doen, maar de regelmatige hulp van de hoefsmid is meestal onontbeerlijk. Hoe vaak een paard of pony bekapt moet worden, hangt af van het ras, de leefomstandigheden, de ondergrond waar het dier op loopt, het werk dat het moet verrichten en de hoefverzorging. Overleg met de hoefsmid voor een bekapschema op maat.
Paarden eten van oorsprong alleen gras en planten. Ze hebben sterke snijtanden om het gras af te snijden en kiezen om het groenvoer helemaal fijn te malen. Zo wordt het gemakkelijk verteerd in de maag. Paarden kauwen hun voedsel met een ronde, zijwaartse beweging. Het paardengebit bestaat uit 12 snijtanden (6 boven en 6 onder), 24 kiezen (6 aan iedere kant boven en onder) en 4 hoektanden.
Tussen de snijtanden en de kiezen bevindt zich een tandeloze opening, de lagen genoemd. Het is onbekend waarom deze opening ooit is ontstaan. Na de domesticatie van het paard is de opening gebruikt om het bit in te leggen. Ook bij de orale toediening van medicijnen zijn de lagen handig; de wormmiddelenspuit past er gemakkelijk tussen. Soms ontwikkelen paarden kleine wolfskiesjes/wolfstandjes, die zich in de lagen bevinden. Paarden die een bit dragen, zullen daar last van krijgen. Paardentanden verschillen van de tanden van veel andere dieren: ze groeien door. Paarden die hun gebit te weinig gebruiken zullen eerder last krijgen dan paarden die onder redelijk natuurlijke omstandigheden worden gehouden. Krijgen paarden alleen brokken gevoerd, dan slijten de snijtanden onvoldoende af. Gebitsafwijkingen bij het paard in de vorm van haken, wolfstanden en te lange snijtanden moeten worden behandeld bij de paardentandarts. Een paard met gebitsproblemen kan baat hebben bij aangepaste voeding.
De dikke darm van een paard is wel zes tot acht meter. In die darm zorgen bacteriën voor de vertering van het voedsel. Een verstoring van het bacterieel evenwicht in de darm kan koliek veroorzaken. Er kan bij paarden sprake zijn van:
Een paard met koliek eet niet meer, is onrustig, veegt met de voorbenen over de grond, ligt te rollen, schopt naar z'n buik, begint te zweten, heeft een versnelde ademhaling en koorts. Als de verschijnselen van koliek niet snel verdwijnen, is de komst van een dierenarts noodzakelijk. Het bacterieel evenwicht kan verstoord raken door worminfecties. Bij jonge paarden zijn spoelworminfecties berucht, bij volwassen paarden kunnen lintwormen en kleine rondwormen tot koliekklachten leiden. Ook een slecht gebit kan koliek in de hand werken.